Goes in ‘ligtelaaije vlam’
1800 – 1849: industrie zorgt voor nodige branden
De eerste helft van de 19e eeuw kenmerkt zich door veel branden in de Goese fabrieken en boerderijen. Vaak bestaat het blussen uit het voorkomen van uitbreiding naar belendende gebouwen. Ook worden de brandpreventieregels aangescherpt. We volgen de organisatie van 1800 tot 1849.
Na de rijke 18e eeuw heerst er nu veel armoede in Goes. De stad gaat gebukt onder de Franse overheersing. In 1800 ligt de stad nog geheel binnen de stadswallen die in 1585 zijn aangelegd. Goes is een kleine handelsstad in een agrarische omgeving. Geallieerde troepen bevrijden Goes uiteindelijk in december 1813 van de Franse bezetting. Het Goese Sas wordt aangelegd en het kanaal gegraven. Door inpoldering ontstaat de Wilhelminapolder.
Het college van brandmeesters verzoekt in juni 1800 enkele oude en gebrekkige lieden die de brandspuiten moeten bedienen te vervangen door geschikte en vigilante personen. Het pompen van de spuiten is namelijk zwaar werk. Het stadsbestuur laat lijsten maken met de namen van de brandweerlieden. De stad heeft vier brandspuiten, verdeeld over vier spuithuisjes.
Er ontstaat brand in de Grote Kerk op de 24e februari 1804 door het inslaan van de bliksem in het dak aan de westzijde van de toren. De kerkmeesters delen mee dat de schade meevalt en “door de ijver en bereidwilligheid van de goede ingezetenen de brand dadelijk is geblust en alzo gelukkig is voorkomen alle die gevaren welke niet alleen het kerkgebouw maar de gehele stad bedreigen”.
Assistentie buiten de stad
In 1808 rukken alle vier de spuiten van Goes uit richting ‘s-Heer Arendskerke voor een grote brand. In die tijd hebben ook de omliggende dorpen hun eigen burgerbrandweer, vaak met maar één spuit. Hulp uit de stad is dan altijd welkom. Hoewel het stadsbestuur de inzet prijst, volgt wel het verzoek om voortaan niet met meer dan twee brandspuiten buiten de stad te gaan. De twee overige brandspuiten moeten altijd binnen de stad worden gehouden. Ook worden dat jaar de preventieregels aangescherpt. Het branden van varkens in de stad wordt verboden. Ook komt er een rookverbod bij de Bleekveldse Poort. Dit laatste vanwege de opslag van een grote hoeveelheid hooi en stro voor de troepen.
Bedrijfsbrandweer Wilhelminapolder
Als in de Wilhelminapolder in 1817 Meestoof Holland wordt gebouwd, wordt het tijd om de bedrijfsbrandweer te verbeteren. De kleine handpompjes zijn niet voldoende vergeleken met de grote hoeveelheid opslag die er plaats vindt. Er wordt een brandspuit besteld “van grootte en vermogen zoals die in Rotterdam als gewone brandspuit gebruikt worden, bestaande uit een perspomp en waterpomp”. De spuit zal zijn nut en noodzaak in de volgende jaren vele malen kunnen bewijzen. Naast hun eigen gebied schiet de agrarische brandweer ook regelmatig te hulp bij omliggende korpsen zoals Goes, Wolphaartsdijk en Kloetinge.
Reglement op den brand
In het ‘Reglement op den brand binnen de stad en gemeente van Goes’ uit 1823 worden er regels gesteld aan personeel en materieel, er zijn regels voor brandpreventie en maatregelen die brandweerlieden en burgers zowel tijdens als na een brand dienen op te volgen.
In maart 1824 wordt een lijst met zestig spuitgasten opgesteld die bevoegd zijn te assisteren bij de brandweerorganisatie.
Eerste en tweede afdeling
In de jaren 20 van de 19e eeuw zijn er vier grote brandspuiten in dienst in de stad Goes. Allen zijn voorzien van zuig- en perspompen. De Groote Spuit nabij de kerk, de Keetspuit, de Nieuwe Spuit aan de Oostpoort en de Voorstadspuit. De Groote Spuit, Keetspuit en Nieuwe Spuit bestaan uit twee afdelingen. De ‘Eerste Afdeling’ heeft zorg voor de blussing, de ‘Tweede Afdeling’ voor winning en toevoer van bluswater.
Grote Spuit 1e afdeling | Grote Spuit 2e afdeling | Keet Spuit 1e afdeling | Keet Spuit 2e afdeling | Nieuwe Spuit 1e afdeling | Nieuwe Spuit 2e afdeling | Voorstadspuit | |
Brandmeester | 1 | 1 | 1 | 1 | 1 | 1 | 1 |
Onderbrandmeester | 1 | 1 | 1 | 1 | 1 | 1 | 1 |
Pijpbestuurder | 3 | 3 | 3 | 3 | |||
Pompers | 49 | 48 | 50 | 25 | 50 | 24 | 46 |
Drager gereedschap | 1 | 1 | 1 | 1 | |||
Drager dekkleed | 1 | 1 | 1 | 1 | 1 | ||
Drager lantaarns | 2 | 1 | 1 | 1 | 1 | ||
Fakkeldrager | 1 | 1 | 1 | 1 | 1 | 1 | 1 |
Bode | 1 | 1 |
Verder is er nog het zogenaamde Kerkspuitje, opzichter daarbij is Willem den Boer en er zijn vijf personeelsleden voor de bediening. Het is een kleine draagbare handspuit, voor de bluswatervoorziening zijn er twee betonnen waterbakken in de kerk aangebracht.
Op de 1e mei 1847 wordt de afbraak van het bouwvallige klapperwacht- en brandspuithuisje, dat deel uitmaakt van de ’s-Heer Hendrikskinderenpoort of Westpoort, publiek aanbesteed.
Coördinatie bij brand
Januari 1841 wordt besloten dat bij brand in de stad, of bij buurtgemeenten op Zuid Beveland “overeenstemmende en spoedig werkende maatregelen niet anders dan nuttig kunnen zijn“. Besloten wordt dat bij brand, of brandgerucht de burgemeester en wethouders bijeenkomen op het Stadhuis. Ook de generale brandmeesters en de commandant van de stedelijke schutterij worden hier verwacht om in een overleg de maatregelen te beramen en gezamenlijk de uitvoering te verzekeren. De commissaris van politie en zijn agenten worden ook op het Stadhuis verwacht om daar de bevelen van het gemeentebestuur te ontvangen. Daarnaast moeten de stadswerkers van de stadsfabriek en de onderfabriek zich naar het Stadhuis begeven om informatie te brengen en orders te ontvangen. De conciërge van het Stadhuis zorgt voor de ontvangst van de autoriteiten.
Vijf jaar later besluit de gemeente dat de generale brandmeesters zich beter direct naar de brand kunnen begeven in plaats van naar het Stadhuis.
Branden
In de middag van 18 maart 1819 is er brand in een woonhuis aan de Wijngaardstraat dat door enkele arme huisgezinnen is bewoond. Een kleine brand in de droogoven van Meestoof De Zon aan de Waterpoort in augustus 1819 is snel geblust. Dit dankzij “de vigilantie der spuitgasten en anderen, zelfs van de fatsoenlijkste der ingezetenen”, volgens de Middelburgsche Courant. Er woedt in de nacht van de 8e maart 1825 een brand in het huis van de bezemmaker Laurens Opperman aan de Ganzepoortstraat. De schade wordt berekend op 275 gulden.
Op 1 mei 1832, om twee uur in de nacht, is er brand in de oliemolen De Dubbelden Arend van Gerardus Peman. De houten molen met rieten kap staat net buiten de Bleekveldsche Poort nabij de haven. De Goese brandweer ontvangt assistentie van de spuiten uit Wolphaartsdijk en van de Wilhelminapolder. Toch branden de molen en het naastgelegen huis volledig af. De oliebakken en andere gebouwtjes in de buurt kunnen behouden worden.
In 1838 brandt de schuur van landman De Jonge af. De brand in de Zuid Kraaijertpolder bij ‘s-Heer Arendskerke is ontstaan door blikseminslag. Overslag naar de woning kan gelukkig voorkomen worden.
Begin 1840 is er brand in de woning van de familie Voijer in de Wijngaardstraat, de woning brand geheel af. Later dat jaar, in augustus is er brand op de hofstede ‘Goenje’ in de Wilhelminapolder. De korpsen van Kloetinge en Wolphaartsdijk assisteren hierbij. Op 18 juli 1862 is er weer een brandmelding voor diezelfde hofstede. Gelukkig bleef dit keer de schade beperkt tot een berg stro en blijkt inzet van de spuiten niet nodig.
De generale brandmeesters rapporteren op 16 juli 1842 over de brand in de schuur van de Israëliet Levi Emanuel. Hij woont en werkt in de Bocht van Guinee. De brand gaat zo snel dat al voordat de brandspuiten aankomen, de gehele schuur en het aangrenzende huis van Levi al voor het grootste gedeelte in as is veranderd.
Blikseminslag
Op 8 juli 1843 veroorzaakt een blikseminslag een dakbrand in de hoge schuur van Hofstede Rotterdam in de Wilhelminapolder. Van de twintig arbeiders in de schuur, raken er twee gewond. De plaatselijke spuit is snel ter plaatse. Ze krijgen assistentie van twee spuiten uit Goes en de dorpsspuiten van Kloetinge en Kapelle. Een geluk bij een ongeluk is dat de regen met bakken uit de hemel valt. Daardoor hoeven de assisterende spuiten niet ingezet te worden.
Na drie dagen van buitengewone hoge temperaturen barst er een maand later weer extreem onweer los boven Zeeland. De spuit van Kloetinge assisteert in augustus 1843 in Biezelinge bij een boerderijbrand. De schuur en de woning van weduwe Slabbekoorn staan in lichterlaaie nadat de bliksem hier om vijf uur die middag is ingeslagen. De brand is erg moeilijk te blussen, de wind staat richting het dorp, er is dus een kans dat de brand overslaat naar andere gebouwen. Met drie spuiten lukt het de vlammen grotendeels te doven. Maar het graan blijft elke keer weer ontbranden. Uiteindelijk komt om zeven uur de spuit van de Wilhelminapolder assisteren en krijgen ze de brand uiteindelijk geblust. Het onweer maakt die middag nog meer slachtoffers. In de Wilhelminapolder komen twee boeren om het leven als de bliksem hun treft terwijl ze op het land aan het werk zijn.
Meestoof Holland
Op 10 mei in 1844 luidt de brandklok in Wilhelminadorp. De in 1817 uit Brielle overgeplaatste Meestoof Holland aan de Achterweg in de Wilhelminapolder staat in brand. Het grotendeels houten gebouw staat in “lichtelaaije vlam”. De spuitploegen zetten alles op alles om het stenen gedeelte, ofwel de hete stoof, te behouden. Door het weghalen van de balken die het houten en stenen deel verbindt, lukt het de brand te stoppen.
Goes assisteert de spuitgasten uit de Wilhelminapolder met twee brandspuiten. Omdat de paarden voor de Grote Spuit op zich laten wachten besluiten de spuitgasten zelf de pomp naar de plaats des onheils te trekken. Er wordt tot twee uur ‘s nachts geblust door de Goesenaren. Het verzoek na deze brand is om zo snel mogelijk wagens voor de spuiten aan te schaffen. Eind van het jaar wordt een nooit gebruikte stadslijkwagentje geschikt gemaakt voor het vervoer van de stadsbrandspuiten. In 1845 wordt een tweede wagen aangeschaft voor het vervoer van de perspomp.
In de tweede helft van de 19e eeuw zijn er nog meer branden in Goes en wordt het materieel uit de brandspuithuizen verhuist naar een centraal punt in de binnenstad.