Grote Kerk eerste kazerne
1850 – 1899: van vier brandspuithuizen naar centraal punt
In de tweede helft van de 19e eeuw wordt het brandweermaterieel van de vier spuithuizen verhuist naar een centraal punt in de Goese binnenstad. Ook in deze periode zijn er weer bijzondere branden, waaronder een grote brand in de stoommeelfabriek. We volgen de brandweerorganisatie van 1850 tot 1899.
In 1850 heeft de stad Goes 5298 inwoners. Met de aanleg van de spoorlijn Bergen op Zoom-Goes in 1868 en Goes-Middelburg in 1872, groeit de functie van de stad als verkeerstechnisch centrum van Zeeland. De stadspoorten zijn inmiddels al één voor één gesloopt om de stad beter toegankelijk te maken voor verkeer. Een nieuw brandrisico in de regio volgt na de opkomst van de meekrapnijverheid. Enkele meestoven en de twee, in 1853 opgerichte, garancinefabrieken ‘Stad Goes’ en ‘Zuid-Beveland’ verschaffen dit decennium werk aan zo een 50 tot 60 arbeiders.
In 1852 zijn er twee grote branden in Goes. Op 4 oktober 1852 is er in de vroege ochtend brand in de ‘Fabriek der Zeeuwse Maatschappij van Meekrapbereiding’. De maalkamer en builzolder van deze meekrapfabriek in de Wilhelminapolder zijn niet meer te redden. De brand wordt bestreden door brandspuiten uit Wilhelminadorp, Kloetinge en Goes. De spuit van Wemeldinge komt ook ter plaatse, maar wordt niet ingezet. De dag daarop betuigen Burgemeester en Wethouders van Kattendijke hun dank voor de doelmatige hulp door de Goese brandweer.
Pakhuis C. Pilaar
Later die maand, in de nacht van 19 op 20 oktober, woedt er brand in het pakhuis en in de werkplaats van de koopman en tabakskerver Pilaar in de ’s-Heer Hendrikskinderenstraat. Daarbij is het gehele pakhuis, gesitueerd vlak achter zijn woonhuis, uiteindelijk prooi van de vlammen geworden. In het pakhuis is veel voorraad zoals tabak, suiker, siroop en koffiebonen aanwezig. Dankzij de gunstige ligging van het vrijstaande gebouw en bovendien door de windstilte, blijft de brand beperkt tot het pakhuis.
In de nacht van 5 op 6 juni 1854 is er brand in Kloetinge. het betreft een leegstaand huis, maar brandoverslag naar de naastgelegen winkel en woning van timmerman Vos dreigt. De Keetspuit en de Voorstadspuit van de Goese brandweer rukken uit om hulp te bieden aan die van Kloetinge. Ook de spuit van de Wilhelminapolder en de dorpsspuit van Kapelle komen ter plaatse. Het leegstaande huis en de winkel branden af. Overslag naar de woning wordt gelukkig voorkomen. Net op tijd! Het beschot van de bedstede van de daar slapende kinderen is al aan het roken. Het gemeentebestuur van Kloetinge bedankt het gemeentebestuur van Goes voor de “even snel als doelmatig aangebrachte hulp”.
Van nachtwacht naar politiewacht
Na de brand bij firma Pilaar in 1852 klagen de generale brandmeesters over de nalatigheid van de nachtwakers in het wekken van de brandmeesters. In maart 1853 wordt de eeuwenlang bestaande nachtwacht afgeschaft vanwege het nieuwe belastingstelsel en de uitbreiding van de politie. Het personeel van de politie in Goes bestaat naast de commissaris, uit zeven agenten. De wachtruimte voor de politie wordt het pand op de hoek van de Grote Markt en de Korte Kerkstraat. De wachtkamer is 24 uur per dag bemenst en hierdoor kunnen de agenten de taken van de nachtwacht overnemen.
Branden in het Goese havengebied
Op 17 februari 1854 tussen vier en vijf uur in de ochtend, ontstaat er brand in een droogtoren van de meekrap– en garancinefabriek ‘Zuid-Beveland’. De brand breidt zich razendsnel uit naar de tweede toren. Eén van de gewelven stort in. Verdere overslag kan, ondanks de hevige wind, toch voorkomen worden. De brand wordt bestreden door de vier Goese brandspuiten en de brandspuit van de Wilhelminapolder. ’s Middags om 1 uur is de brand aan de oostzijde van de haven geheel geblust. Omdat de branddirectie de beschikbaar zijnde blusmiddelen niet voldoende acht voor de nog steeds smeulende resten, biedt ze de directeur aan om een of twee brandspuiten in een van de bijgebouwen van de fabriek in gereedheid te plaatsen. De directie meent van dit aanbod geen gebruik te moeten maken. Naar aanleiding van deze brand schaft de fabriek niet veel later een eigen brandspuit aan.
Deze fabrieksspuit kan op dinsdagmiddag 29 oktober 1854 al ingezet worden bij een brand bij de buren. Tussen twee uur en half drie breekt er brand uit in de Gerancinefabriek Stad Goes van dr. Van Renterghem. Er zijn naast de fabrieksspuit slechts twee aanbrengers van de Nieuwe- en Grote Brandspuit werkzaam om de brand in de droogoven te blussen.
Gemeentelijke samenwerking
In 16 maart 1855 treft de gemeenteraad een regeling met de gemeenteraden van ‘s-Gravenpolder, ‘s-Heer Abtskerke, ’s-Heer Arendskerke, ‘s-Heer Hendrikskinderen, Kattendijke, Kapelle, Yerseke, Wemeldinge en Kloetinge over het vaststellen van een verordening op het gemeenschappelijke en wederzijdse hulpbetoon bij brand. Ook de gemeenteraden van Kruiningen, Schore en Wolphaartsdijk verklaren achteraf zich aan te willen sluiten bij deze regeling. Ook wordt in juni 1855 een Reglement op het Brandwezen in de gemeente Goes vastgesteld.
De Grote Kerk als brandweerkazerne
De vier brandspuiten kunnen vanaf 1856 opgesteld worden in een daarvoor ingericht en afgesloten gedeelte van het koor van de Grote Kerk. Dit is in de zogenaamde wandelkerk. De kerk is een openbare doorgaande route van de Kreukelmarkt naar de Korte Kerkstraat. De reden voor verhuizing is niet zo zeer de bouwvalligheid van de brandspuithuizen, maar vooral de wens om de blusmiddelen en brandweerorganisatie te concentreren op één plaats. Met het college van kerkvoogden wordt hiervoor een overeenkomst aangegaan.
Het spuithuisje en omliggende bebouwing aan de Oostpoort wordt afgestaan aan de Staat, deze wil hier het nieuwe Huis van Arrest bouwen. Het spuithuis aan de ‘s-Heer Hendrikskinderenbarrière wordt door de gemeente verbouwd tot telegraafkantoor.
In december 1855 verkoopt het gemeentebestuur ook het oude brandspuithuisje bij Voorstad kavel E 108, de oude standplaats van de Voorstadspuit. De heer Harinck, de eigenaar van de grond waarop het huisje is gesticht, biedt hiervoor 150 gulden. In 1866 wordt het spuithuis gesloopt om plaats te maken voor een arbeiderswoning.
De brandweerdirectie rapporteert in de zomer van 1858 over twee branden in het pand van de heer Saaymans Vader. Bij de eerste brand betreft het alleen maar een stapel boeken. Maar de tweede brand, enkele dagen later, lijkt serieuzer van omvang. Na het luiden van de brandklok worden de spuiten snel naar de plaats van gevaar vervoerd. Onmiddellijk wordt Spuit 1 ingezet, de overige spuiten 2, 3 en 4 worden niet ingezet. Nadat de brand geheel is geblust blijkt dat de brand op een bovenkamer aan de zuidzijde bij een bedstede is uitgebroken. De bedstede is gedeeltelijk verbrand evenals een bed en een stoel.
Brandweerorganisatie in 1860
De brandweerorganisatie in de gemeente bestaat in de jaren 60 van de 19e eeuw uit:
2 generale brandmeesters,
4 brandmeesters,
8 onderbrandmeesters,
16 tellers,
4 boden en,
360 manschappen.
De brandblusmiddelen bestaan uit vier stel brandspuiten, waarvan één als aanjager of zuigpomp werkt en de andere als perspomp voor de blussing. Duidelijk is dat er voor de operationele taken van de brandweer in die tijd opvallend veel mensen nodig zijn. In de eerste plaats zijn er de vrijwilligers, maar daarnaast ook alle mannelijke ingezetenen van de stad met een leeftijd tussen 31 en 55 jaar. Ze worden door de gemeente ingeschreven in het ‘Register voor de Dienst der Brandweer’. Het uiteindelijk benodigde personeel wordt door loting aangewezen. Een commissie van onderzoek buigt zich over het verlenen van vrijstellingen. De burgers kunnen ook vrijstelling verkrijgen door het betalen van een afkoopsom.
Regelmatige oefening door de brandweer is van groot belang. Dit gebeurt meestal vier keer per jaar, maar er mag niet langer dan drie uur doorlopend met de spuiten geoefend worden. Evengoed wordt in de Goessche Courant meer dan eens verontrusting uitgesproken over de slechte geoefendheid van de brandweer. Om alles organisatorisch zo goed mogelijk te laten verlopen, is aan alle manschappen een nummer toegekend dat verwijst naar de afdeling en brandspuit waartoe ze horen. De genummerde platen, de penningen en andere onderscheidingstekens moeten altijd goed zichtbaar op de borst worden gedragen.
Dorpsspuiten
De gemeente Goes is nog niet zo groot als deze vandaag is. De omliggende dorpen hebben hun eigen gemeente, met hun eigen brandweerorganisatie. Zo heeft Kloetinge zijn eigen spuit. Gemeente Kattendijke heeft spuiten in Kattendijke en de Wilhelminapolder. Gemeente Wolphaartsdijk heeft één spuit in Oostkerke en twee in Oud-Sabbinge. De brandweer van ‘s-Heer Arendskerke heeft spuiten in ‘s-Heer Hendrikskinderen, ‘s-Heer Arendskerke, Nieuwdorp en Lewedorp.
Blikseminslag toren Kloetinge
Op 13 maart 1861 wordt het dorp Kloetinge door een zware regenstorm met onweer getroffen. De bliksem slaat in op de toren en er ontstaat brand. De brand is snel geblust en de schade blijft daardoor gelukkig beperkt. Helaas is er toch een slachtoffer te betreuren. De oude boer Remijnse, die aanwezig is in de pastorie van de kerk tijdens het incident, sterft van schrik.
Het was overigens niet de eerste keer dat de toren in brand stond. Ook in februari 1742 ontstaat er ’s nachts brand door blikseminslag in de toren van Kloetinge. De 65 meter hoge kerktoren van Kloetinge is gebouwd in 1494.
Voorstadbrand en brand der Stoommeelfabriek
Op 17 januari 1864 doet zich een felle grote brand voor aan de Voorstad. Er is brand in de pastorie van dominee Drost, predikant van de Hervormde gemeente in Goes. Zijn woning en een naastgelegen pand branden volledig af. Verbrandde stukken van preken en brieven worden zelfs aan de andere kant van de stad terug gevonden.
In 1868 is er brand bij Meestoof De Zon en in 1871 bij de Meestoof Stad Goes. In 1877 assisteren de Goesenaren niet onopgemerkt bij een brand in Kapelle. Een woning aan de Korte Vorststraat brand in 1888 uit. In december dat jaar brand de Stoommeelfabriek De Vos van de firma Kakebeeke tot de grond toe af. Het is ongetwijfeld de grootste brand in Goes van de 19e eeuw.
April 1890 is er brand bij boerderij Geense aan de Voorstad, twee kalveren en drie varkens komen om. De brand is ontstaan door een ongeluk met een lamp. In 1891 brand het uit hout opgetrokken, fotografisch atelier Elzinga in de Van der Spiegelstraat tot op de grond toe af. Overslag naar de woning kan voorkomen worden. De brand is ontstaan na een ontploffing in de donkere kamer.
De grootste verandering in organisatie en materieel van de Goese brandweer vindt plaats begin 20e eeuw. Na een organisatorische “janboel” bij een brand aan de Kleine Kade wordt onder andere een motorspuit aangeschaft. Voor deze spuit zijn veel minder mensen nodig. Hierdoor kan het korps fors inkrimpen en als een vrijwillig korps verder gaan.