Reorganisatie met modern materieel
1900 – 1919: Motorbrandspuit doet zijn intrede
Het begin van de 20e eeuw heeft veel veranderingen in petto op het gebied van brandbestrijding in Goes. Zo wordt er geïnvesteerd in nieuw, modern materieel en zijn er op een gegeven moment zelfs twee korpsen actief in de stad. We volgen de brandweer tot de periode na de Eerste Wereldoorlog wanneer de stad zich klaar maakt voor een nieuwe oorlog.
In 1900 heeft de stad Goes 6923 inwoners. Pas in 1917 kwam de stadsuitbreiding van Goes in een stroomversnelling, met de vaststelling door de gemeenteraad van Bouwplan I, tussen de Voorstad en het station en Bouwplan II in Goes-West. De watertoren verrijst in 1913. De landbouw en de handel blijven tot het einde van de Eerste Wereldoorlog de belangrijkste pijlers van de Goese economie. De middenstand bloeit op door de bloeiende landbouw, terwijl de industriële bedrijvigheid minimaal is. De komst van de waterleiding en het elektrisch net verandert niet alleen het huishouden, maar ook de brandbestrijding.
Branden binnenstad
Op 29 april 1901 breekt er een grote brand uit in het pakhuis van Van der Reit aan de Keizersdijk. Het bedrijf handelt in lompen en brandstoffen. Terwijl het personeel op de vroege maandagochtend op de benedenverdieping aan het werk is, breekt de brand uit op de verdieping daar boven. Als de eerste spuit ter plaatse komt, is de brand al vergevorderd en wordt ingezet op het behouden van de naastgelegen gebouwen. De woningen worden natgehouden en de inboedel wordt uit voorzorg ontruimd. Bij het pakhuis Van der Hoek worden enkele petroleumvaten verwijderd. Twee magazijnen branden volledig af. De brandweer is nog de hele dag bezig met de nablussing.
Een brandje in café Ravelijn in 1902 legt de kelder in as. De situatie rond de brand is verdacht, eerder waren de sleutels van de kastelein gestolen en na de brand bleek er drie gulden uit de kassa verdwenen te zijn.
Om half negen in de ochtend van 9 februari 1905 zijn er achter het stadhuis dikke zwarte rookwolken te zien. In de Lange Kerkstraat staat het huis en winkelpand van de heer Thewes in brand. Op de boven-voorkamer is een bed bij de kachel te drogen gelegd. Hierdoor is brand ontstaan en binnen korte tijd staat de gehele bovenverdieping in lichterlaaie. De eerste en tweede brandspuit stellen zich op in de Lange Kerkstraat, twee andere spuiten blussen vanaf de Korte Vorststraat. Er wordt ingezet vanaf ladders die tegen de gevel worden opgesteld. Ook klimmen spuitgasten op belendende percelen om de brand van bovenaf te blussen. Om 10 uur is de brand meester.
Dat het blussen niet altijd soepel verloop blijkt bij een brand aan de Kleine Kade in februari 1906. De media spreekt schande van de brandweer. Het bestuur van de brandweer dient uiteindelijk zijn ontslag in. De gemeenteraad vraagt zich daarnaast af of vrijwilligers de plaats van de schutters niet kunnen invullen.
Oprichting Goesche Vrijwillige Brandweer
Op 1 mei 1906 is het zover, de vereniging Goesche Vrijwillige Brandweer (GVB) wordt opgericht. Er wordt een bestuur en officierscorps benoemd en er worden sponsoren gezocht om een motorspuit aan te schaffen. Het werven van leden loopt voorspoedig, er zijn in totaal 30 gegadigden, meer dan genoeg. Voor de nieuwe motorspuit zijn 16 man nodig, voor het lopen van brandwachten zijn 6 man nodig. De brandwachten doen dienst om orde te handhaven en bij calamiteiten de straat af te zetten. De burgemeester wordt erelid van het gezelschap.
In de statuten is opgenomen dat er maandelijks geoefend moet worden en dat afwezigheid bij de oefening met 2,50 gulden beboet zal worden. De spuitgasten krijgen allen een uniformpet, de pijpleiders krijgen een helm en jas. De duur van de vereniging is vastgesteld op 29 jaar en 8 maanden. Maar zo ver zal het niet komen.
Twee brandweerorganisaties
De gemeentelijke brandweer heeft daarnaast ook niet stilgezeten. Na het ontslag van de leiding na de Kadebrand is er een nieuw kader aangetreden. Deze zijn echter niet op de hoogte dat de jonge garde zich in de Goesche Vrijwillige Brandweer hebben verenigd. Bij brand rukken nu dus twee brandweren uit, het GVB-korps met hun motorspuit en de gemeentelijke plichtbrandweer met de vier handspuiten. Beide organisaties onder commando van hun eigen korpsleiding.
De twee organisaties zijn op elk raadoverleg onderwerp van discussie. Er worden opties besproken zoals het opheffen van de plichtbrandweer of het samenvoegen van de twee organisaties. In oktober 1906 wordt er voorgesteld om de gehele brandweerorganisatie uit vrijwilligers te laten bestaan. Dit kan alleen als er, ter vervanging van de handspuiten, een tweede motorspuit wordt aangeschaft. Maar de financiële commissie van de gemeente gaat niet akkoord en vindt dat eerst bekeken moet worden of de pas aangeschafte motorspuit aan zijn verwachtingen voldoet. Ook pleit de commissie voor het aanpassen van de verordening om de brandweerzaken eerst op papier goed te regelen.
Eerste uitruk motorspuit en nieuwe reddingsladder
In de winter van 1906 is het weer raak in de binnenstad. Nu staat het pand van herbergier Wolff in de Lange Vorststraat in brand. Het is de eerste uitruk voor de nieuwe motorspuit van de vrijwillige brandweer. Deze wordt opgesteld bij de veste en door een gat in het ijs wordt het water opgepompt. De gaten zijn echter te dicht bij de kant gemaakt en daardoor pompt de spuit vooral modder. Hierdoor loopt de pomp een paar keer vast. Het hotel brand af, maar de naastgelegen winkels van Bitter en De Ligny worden behouden. De motorspuit kreeg assistentie van twee gemeentelijke handspuiten.
Naast de motorspuit van de vrijwilligers, wordt er eind 1906 door de gemeente een mechanische reddingsladder aangeschaft voor red- en bluswerkzaamheden. Er wordt een reddingsbrigade opgericht die met de ladder uitrukt en deze bedient.
Precies een jaar na oprichting, gaat de vrijwillige brandweervereniging uiteindelijk toch op in de gemeentelijke organisatie. Op 26 april 1907 hebben de vrijwilligers van de Goesche Vrijwillige Brandweer hun laatste verenigingsavond. Materieel en personeel zijn inmiddels al in gemeentelijke dienst. Later dat jaar wordt de nieuwe organisatie vastgelegd in de Verordening op het Brandwezen. Hierin staat dat de gemeentelijke brandweer vrijwilligers in dienst heeft en daarnaast ook aangewezen actieve en reserve dienstplichtigen.
Brandpiket
Er wordt in 1908 een brandpiket ingesteld. De motorspuit heeft voortdurend en één van de handspuiten om de beurt piket. De overige twee handspuiten blijven stand-by in de wandelkerk totdat er assistentie wordt gevraagd of totdat last wordt gegeven om in te rukken.
Meerdere bewaarplaatsen
De brandweer heeft het materieel verdeeld over meerdere gebouwen. In de Wandelkerk staan de drie oude handbrandspuiten, elk bestaand uit een aanbrenger en perspomp. Bovendien staat hier een slangenkar op veren. Onder het Stadhuis, in de Waag, staat het materieel van de voormalige GVB, de motorbrandspuit en een slangenwagen. In de Koopmansbeurs aan de Grote Markt staan de mechanische ladder en een uitschuifbare handladder.
In 1910 worden twee van de drie handspuiten bij wijze van proef verplaatst naar het Stadhuis. De Wandelkerk is erg stoffig en daardoor niet de geschiktste plaats voor het materieel. Maar de Waag van het Stadhuis is erg vochtig wat niet goed is voor het touw- en leerwerk, de slangen en de metalen delen van de spuiten. Uiteindelijk gaan de handspuiten weer terug naar de Wandelkerk.
De tweewielige haspelwagen wordt in 1911 veranderd in een driewielig voertuig. Het verplaatsen van de wagen over grote afstanden bleek een te zware opgave, met het extra wiel is dit probleem verleden tijd.
Gewonden bij brand La Vitesse
Bij een nachtelijke brand op 17 mei 1907 raken vier spuitgasten gewond als de topgevel van stoomhoutzagerij La Vitesse instort. Naast twee licht gewonden breekt Jos Witkam zijn been, hij wordt met een brancard afgevoerd. Spuitgast Van de Reit raakt gewond aan zijn hoofd en is zelfs even buiten westen. Twee collega’s dragen de gewonde naar de dokter. De brand is ontstaan in de stookplaats bij het ketelhuis van de fabriek voor houtbewerking. De schade blijft beperkt en de fabriek kan een dag later weer open.
In juni 1908 is er brand in de Sint-Jacobsstraat. Een houten bergplaats achter bakkerij Noordhoek staat in brand. De brand wordt geblust door drie brandspuiten en de motorspuit. Later dat jaar is er brand in een schuur en wagenhuis achter café Tivoli aan de Stationsstraat. De schuur ligt vol met stro en brand hevig. Uiteindelijk slaat het vuur over naar het café en woonhuis van eigenaar Peeman. Het geheel brand volledig af. Peeman kan op tijd vluchten, maar een geit die aan de schuur staat overleeft de vlammenzee niet. In 1909 is er brand aan de Westsingel in de woning van stukadoor Van de Waart. Ondanks de inzet van de brandweer brand het huis tot de grond toe af.
In de late avond van 26 mei 2011 is er brand in het magazijn van Jacobs in de Nieuwstraat. Omdat er in het magazijn veel hooi en stro opgeslagen ligt, rukt de Goese brandweer met groot materieel uit. De motorspuit stelt zich aan de achterzijde op, zodat er uit de brandput van de Westvest water gepompt kan worden. De handspuiten aan de voorzijde. Het vuur wordt geblust en belendende gebouwen nat gehouden. Na een uur is men de brand meester, een spuit blijft nog nablussen. Overslag naar de buren is gelukkig voorkomen, maar de zolder is volledig uitgebrand en de benedenverdieping heeft grote waterschade.
Einde dienstplicht door waterleiding
Tot 1913 is er in Goes een burgerdienstplicht voor de brandweer. Volwassen mannen tussen de 32 en 55 jaar worden verplicht te komen helpen bij een brand. Komen ze niet opdagen, dan wordt er een boete uitgeschreven. In een gemeentelijke verordening is de organisatie bij brand en oefening vastgelegd. Zo zijn er naast de brandweerleiding maar liefst 400 manschappen en 40 reserve manschappen.
In 1910 wordt de Waterleidingmaatschappij Zuid-Beveland opgericht, het waterleidingnet wordt in 1913 officieel geopend. De brandweer past zijn materieel en inzettactiek hierop aan, hiervoor worden er twee slangenwagen aangeschaft. De wagentjes komen van de Amsterdamse brandspuitfabriek Otterbein & Co en kosten 412,50 gulden per stuk. Met een slangenwagen kan zonder tussenkomst van een pomp of spuit, direct vanaf de waterleiding, een of meer stralen ingezet worden. Het is dus niet meer nodig om een pomp nabij open water op te stellen. Dat scheelt niet alleen tijd, maar ook mankracht. De handbrandspuiten worden dan ook snel overbodig. Er zijn nog plannen om Spuit III tot waterreservoir om te bouwen. Door deze met de brandkraan te vullen kan ook de motorspuit water betrekken.
Was er in de negentiende eeuw zo een 50 man per spuit nodig. Zowel de motorspuit als de slangenwagens kunnen het met 8 personen af. Het stadsbestuur vindt het tijd voor een nieuwe organisatie, het inzetten van de burgers is niet meer nodig en heeft de stad genoeg aan een fanatieke groep vrijwilligers. Op 28 augustus 1913 is de gemeentelijke vrijwillige brandweer van Goes dus een feit.
Verordening
In het najaar wordt de vrijwillige organisatie in een verordening vastgelegd. Volgens het nieuwe ontwerp bestaat het korps uit de volgende brandweerlieden. De heer De Beste wordt als Generale Brandmeester aangesteld, onder hem staat de heer Korstanje, de Adjunct Generale Brandmeester. Daaronder staan:
1 brandmeesters en 1 onderbrandmeester voor de motorspuit,
2 brandmeesters en 2 onderbrandmeester voor slangenwagen I en II,
26 brandgasten waarvan 8 spuitgasten,
3 boden der brandweer,
1 hoofdman der brandwacht en diens plaatsvervanger,
14 brandwachten,
De brandwacht bestaat uit een groep notabelen die bij brand de orde handhaven en onder andere zorgen dat het publiek niet te dicht bij het vuur komt. Zij houden zich niet bezig met redding en blussing.
Naast het vastleggen van de brandweerorganisatie, staan er veel brandpreventieve regels in de verordening. Zo moet as bewaard worden in onbrandbare emmers en mogen bedrijven alleen overdag brandgevaarlijke werkzaamheden uitvoeren. Maar ook gedragsregels voor de vrijwilligers worden vastgelegd. Zo zijn de spuitgasten verplicht aan oefeningen deel te nemen, hun meerdere te gehoorzamen. Ook wordt het verboden om “aan hen die met de blussching belast zijn, sterke drank af te geven of te verkoopen”.
Bommen tijdens de Eerste Wereldoorlog
In verband met de oorlogsdreiging wordt op 31 juli 1914 een algehele mobilisatie afgekondigd voor Nederland. Alle militairen moesten zich op 1 augustus melden bij hun kazerne. Het leger bestond op dat moment uit de militie (het veldleger), de landweer (die bewaakt de grens, de kust, bruggen, spoorwegen, etc.) en de landstorm.
Hoewel Nederland neutraal blijft in de Eerste Wereldoorlog, komt Goes niet geheel ongeschonden de oorlog door. Dit komt door ‘vergissingsbombardementen’. Het gebruik van vliegtuigen voor oorlogsvoering is nog nieuw, de bommen bestaan uit granaten die door de piloot uit zijn vliegtuig worden gegooid. De navigatie is primitief, regelmatig verdwaalt een piloot.
Vluchtelingen
Tijdens de strijd om Antwerpen en na de val van de stad op 9 oktober 1914 neemt de vluchtelingenstroom uit België ongekende vormen aan. Tienduizenden vluchtelingen stromen Zeeland binnen. Ook in Goes worden Belgen opgevangen.
Granaten op Goes en Kloetinge
Vlak voor de Kerstdagen, op 22 december 1917, dropt een Engels vliegtuig per ongeluk zeven schrapnels op Kloetinge en de Goese binnenstad. Een schrapnel is een granaatsoort gevuld met loden of stalen kogels.
Drie granaten vallen er in het open veld bij Kloetinge. De woning van De Looff aan de Kleine Kade heeft een voltreffer, iets verder aan dezelfde kade valt er een tweede bom op een stalen motorboot. De materiële schade aan de kades is enorm. Drogist Jacob Visser, die tijdens de eerste inslag naar buiten gaat om te kijken wat er aan de hand is, raakt zwaar gewond aan zijn buik door scherven van de tweede ontploffing. Hij overlijdt twee dagen later in het ziekenhuis van Middelburg. Hij laat, naast zijn vrouw, zes minderjarige kinderen na.
Een zesde schrapnel ontploft op het orgelmagazijn van de firma Giesen in de Magdalenastraat. Een laatste granaat ontploft boven de Westvest. Politie en landweer zijn snel ter plaatse om de gebieden af te zetten en erger te voorkomen. De materiële schade is groot; zestig panden, een kerk, twee schepen en een boomgaard lopen schade op. Begin 1918 voert de gemeente verduisteringplicht in.
Op 11 november 1918 wordt na vier jaar vechten, met meer dan 35 miljoen doden, een wapenstilstand getekend.
Ook de jaren na de Eerste Wereldoorlog, tijdens het interbellum, heeft de Goese brandweer het druk met diverse grote branden. De korpsen in de omliggende dorpen reorganiseren zich en vormen net als Goes, ook vrijwillige korpsen.